1)den HEERE een
  Al staat hier de naam van David niet bij, zo schijnt het nochtans dat hij de auteur van dezen psalm is, want deze psalm is een deel van den lofzang, dien David gemaakt en gezongen heeft toen hij de ark des verbonds uit Obed-Edoms huis in zijn huis gebracht heeft; 1 Kron. 16:23, enz. Zie verder de aantekening aldaar.
2)nieuw lied;
  Zie Ps. 33:3.
3)gij ganse
  Dat is, al gij inwoners van den gansen aardbodem.
4)zijn heil
  Te weten, het heil, of de verlossing die Hij gedaan heeft en nog dagelijks doet.
5)zijn afgoden,
  Of, nietig. Zie de aantekening bij 1 Sam. 12:21, en Lev. 19:4, en Ps. 95:3.
6)de hemelen
  Versta hierbij, en ook de aarde en de zee en alles wat er in is.
7)in zijn heiligdom.
  Dat is, in den tabernakel of tempel; dat is, in zijne kerk en gemeente. Zie Ps. 29:2.
8)sterkte.
  Dat is, lof zijner sterkte. Zie de aantekening bij Ps. 8:3.
9)de eer zijns
  Dat is, de eer, die Hem toekomt.
10)brengt offer
  Door een deel van den godsdienst moet men hier den gehelen godsdienst verstaan.
11)in zijne
  Te weten, in de voorhoven van den tempel. Doch hierdoor moet men verstaan al de plaatsen, waar de gelovigen bij elkander komen om den godsdienst te verrichten.
12)schrikt voor
  Het Hebr. woord betekent eigenlijk zulk sidderen en beven, gelijk de vrouwen, wanneer zij in barendsnood zijn, bevangt.
13)gij ganse aarde.
  Dat is, gij inwoners van den gansen aardbodem.
14)De HEERE
  Dat is, Hij doet metterdaad blijken dat Hij Koning is over het ganse aardrijk; Ps. 93:1, en Ps. 97:1, en Ps. 99:1.
15)de wereld
  Zie boven Ps. 93:1.
16)in alle
  Hebr.. in rechtmatigheden.
17)Dat de hemelen
  Of, de hemelen zullen zich verblijden. En alzo in het volgende.
18)zich verblijden
  Dit zijn manieren van spreken, genomen van hetgeen de mensen doen als het hun welgaat; om aan te wijzen de uitnemendheid van Gods weldaden, die onder de regering van den Messias over de wereld komen zouden.
19)bruise
  Hebr. dondere.
20)met hare volheid.
  Hebr. en hare volheid; dat is, met hetgeen waar zij vol van is.
21)des HEEREN;
  Te weten, Christus. Van wien ook in het voortgaande gesproken is.
22)te richten;
  Dat is, te regeren.
23)de wereld richten
  Dat is, de inwoners der wereld.
24)waarheid.
  Of, getrouwheid.