1)dengenen,
  Dit deden die van Jeruzalem.
2)om hulp
  Te weten, tegen Sanherib, den koning van Assyrië; vergelijk 2 Kon. 18:21,24.
3)op paarden,
  Versta, de sterke paarden van Egypte gelijk blijkt Jes. 31:3.
4)zien niet
  Zie boven Jes. 29:19.
5)zoeken
  Te weten met het gebed, of raadvragen Hem niet.
6)Hij
  Te weten de Heere.
7)ook wijs,
  Niet weiniger maar meer dan gijlieden, alsof de profeet zeide: de Heere weet wel hoe Hij zijne gerichten en bedreigingen zal in het werk stellen, ofschoon de Joden allerlei middelen bedenken om te ontkomen; waren zij wijs, zij zouden Hem raadvragen.
8)kwaad komen,
  Dat is, straffen, ongeluk over de ongehoorzamen.
9)trekt Zijn woorden
  Maar Hij doet wat Hij dreigt.
10)tegen het huis
  Dat is, tegen de goddeloze en ongehoorzame Joden.
11)tegen de hulp
  Versta, de Egyptenaars, die de Joden zouden tehulp komen.
12)uitstrekken,
  Of, toewenden, neigen.
13)een volle menigte
  Of, een groot getal. Hebreeuws, de volheid der herders; dat is, al wat er voor herders omtrent zijn.
14)vanwege
  Of, omdat hunner een groot getal is. Anders: vanwege het gewoel.
15)nederdalen,
  Te weten uit den hemel.
16)om te strijden
  Te weten tegen de Assyriërs.
17)voor den berg Sions
  Dat is, voor Jeruzalem, of voor zijn volk. Zie de vervulling 2 Kon. 19:35. Anders: op den berg Zion.
18)voor haar heuvel.
  Of, op haren heuvel. Versta hier door dezen heuvel den berg Moria, op welken de tempel stond. Hij wordt genoemd een heuvel van Zion, omdat hij lager of kleiner is dan de berg Zion, waarop de stad Davids lag.
19)Gelijk
  Anders: gelijk de vogelen [rondom hun nest] vliegen; te weten om dat te beschermen.
20)doorgaande
  Of, voorbijgaande, of overspringende. In het Hebreeuws is hetzelfde woord waar pascha, of doortocht, van komt. Versta dan dit alzo: Hij zal de Assyriërs in korten tijd verdelgen, te weten in ‚‚n nacht, gelijk Hij eertijds de Egyptenaars gedaan heeft; Exod. 12:12, enz.
21)Hij haar
  Of, zal hij hen; te weten de burgers van Jeruzalem.
22)Bekeert u
  Of, keert weder; te weten, gij afvalligen onder de Joden.
23)tot [Hem,]
  Te weten tot den Heere, dien gij grotelijks vertoornd hebt.
24)van Denwelken
  Hebreeuws, die de afwijking, of afval diep gemaakt hebben.
25)diep afgeweken zijn.
  Dat is, zeer wijd, ver.
26)te dien dage
  Te weten, als hun de Heere tehuiszoeken zal door de Assyriërs, komende om hen te bekrijgen.
27)verwerpen,
  Dewijl zij zullen zien en bevinden dat zij zich niet helpen kunnen.
28)zijn zilveren afgoden
  Hebreeuws, de afgoden zijns zilvers en de afgoden zijns gouds; gelijk Jes. 30:22.
28)zijn gouden afgoden,
  Hebreeuws, de afgoden zijns zilvers en de afgoden zijns gouds; gelijk Jes. 30:22.
29)Assur
  Dat is, de Assyriërs.
30)niet eens mensen,
  Maar door het zwaard van den engel; zie 2 Kon. 19:35.
31)voor het zwaard
  Te weten voor het zwaard van den engel. Hebreeuws, voor het aangezicht des zwaards.
32)zullen versmelten.
  Hebreeuws, zullen tot smelting zijn; dat is, het hart in het lijf zal hun beven en versmelten van angst en vrees.
33)vertaling vs. 8
  Enigen vertalen Jes. 31:8 aldus: Dan zal Assur door het zwaard vallen niet een machtigen mans, en het zwaard niet eens gemenen mans zal hen verteren; maar hij zal voor het zwaard, [dat is, van vrees voor het zwaard] vluchten, en zijne jongelingen zullen op schatting gebracht worden.
34)hij zal van vreze
  Te weten de koning van Assyrië.
35)[naar] zijn rotssteen,
  Of, tot zijn rotssteen; dat is, hij zal naar zijn vaste stad Ninev‚ vluchten, zie 2 Kon. 19:36. Anders: en hun rotssteen zal van vrees wegtrekken.
36)voor de banier
  Dat is, voor het teken des strijds, hetwelk hun de engel geven zal. Of, voor een opgeworpen banier vervolgen zal.
37)verschrikken,
  Of, nedervallen, of vernield worden.
38)die te Sion
  Dat is, die te Zion woont en te Jeruzalem zijne huishouding heeft; en die derhalve niet lijden zal dat de Assyriërs hem daaruit zullen stoten.