|
1
2
3
|
1) | Vermaan hen, dat zij1)2) aan de overheden3) en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk4) bereid zijn; |
2) | Dat zij niemand lasteren, geen vechters zijn,5) maar bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mensen. |
3) | Want ook wij waren eertijds onwijs,6) ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende. |
4) | Maar wanneer de goedertierenheid7) van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is,8) |
5) | Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken9) der rechtvaardigheid,10) die wij gedaan hadden,11) maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad12) der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
6) | Denwelken Hij13) over ons rijkelijk heeft uitgegoten14) door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; |
7) | Opdat wij, gerechtvaardigd15) zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope16) des eeuwigen levens. |
8) | Dit is een getrouw woord,17) en deze dingen wil ik, dat gij ernstelijk bevestigt,18) opdat degenen, die aan God geloven, zorg dragen, om goede werken19) voor te staan; deze dingen zijn het, die goed en nuttig zijn20) den mensen. |
9) | Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen, en twistingen, en strijdingen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel. |
10) | Verwerp21) een kettersen mens22) na de eerste23) en tweede vermaning; |
11) | Wetende, dat de zodanige verkeerd is,24) en zondigt,25) zijnde bij zichzelf veroordeeld.26) |
12) | Als ik Artemas tot u zal zenden, of Tychikus, zo benaarstig u tot mij te komen te Nikopolis;27) want aldaar heb ik28) voorgenomen29) te overwinteren. |
13) | Geleid Zenas, den wetgeleerde,30) en Apollos zorgvuldiglijk,31) opdat hun niets ontbreke.32) |
14) | En dat ook de onzen leren,33) goede werken34) voor te staan tot nodig gebruik,35) opdat zij niet onvruchtbaar zijn.36) |
15) | Die met mij zijn, groeten u allen. Groet ze, die ons liefhebben in het geloof.37) De genade zij met u allen. Amen.38) |