|
1
2
3
|
1) | Paulus, een dienstknecht1) Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof2) der uitverkorenen Gods, en de kennis der3) waarheid, die naar de4) godzaligheid is; |
2) | In de hoop5) des eeuwigen levens, welke God,6) Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden7) der eeuwen, maar geopenbaard heeft8) te Zijner tijd;9) |
3) | Namelijk Zijn Woord,10) door de prediking,11) die mij toebetrouwd is, naar het bevel12) van God, onze Zaligmaker; aan Titus, mijn oprechten13) zoon, naar het gemeen geloof:14)15)16)17)18)19)20) |
4) | Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader, en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker. |
5) | Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: |
6) | Indien iemand onberispelijk is,21) ener vrouwe man,22) gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn. |
7) | Want een opziener23) moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig,24) niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker; |
8) | Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft,25) matig,26) rechtvaardig, heilig, kuis; |
9) | Die vasthoudt aan het getrouwe woord,27) dat naar de leer is,28) opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggen.29) |
10) | Want er zijn ook vele ongeregelden,30) ijdelheidsprekers31) en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis32) zijn; |
11) | Welken men moet den mond stoppen,33) die gehele huizen34) verkeren,35) lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. |
12) | Een uit hen,36) zijnde hun eigen profeet,37) heeft gezegd: De Kretensen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken.38) |
13) | Deze getuigenis is waar.39) Daarom bestraf hen40) scherpelijk,41) opdat zij gezond mogen zijn in het geloof. |
14) | En zich niet begeven tot Joodse fabelen,42) en geboden der mensen, die hen van43) de waarheid afkeren. |
15) | Alle dingen44) zijn wel rein45) den reinen,46) maar den bevlekten47) en ongelovigen is geen ding rein,48) maar beide hun verstand49) en geweten zijn bevlekt. |
16) | Zij50) belijden,51) dat zij God kennen,52) maar zij verloochenen Hem met de werken,53) alzo zij gruwelijk zijn54) en ongehoorzaam,55) en tot alle goed werk ongeschikt.56) |