< Titus 1 >
1 2 3
1)Paulus, een dienstknecht1) Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof2) der uitverkorenen Gods, en de kennis der3) waarheid, die naar de4) godzaligheid is;
2)In de hoop5) des eeuwigen levens, welke God,6) Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden7) der eeuwen, maar geopenbaard heeft8) te Zijner tijd;9)
3)Namelijk Zijn Woord,10) door de prediking,11) die mij toebetrouwd is, naar het bevel12) van God, onze Zaligmaker; aan Titus, mijn oprechten13) zoon, naar het gemeen geloof:14)15)16)17)18)19)20)
4)Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader, en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker.
5)Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb:
6)Indien iemand onberispelijk is,21) ener vrouwe man,22) gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn.
7)Want een opziener23) moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig,24) niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker;
8)Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft,25) matig,26) rechtvaardig, heilig, kuis;
9)Die vasthoudt aan het getrouwe woord,27) dat naar de leer is,28) opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggen.29)
10)Want er zijn ook vele ongeregelden,30) ijdelheidsprekers31) en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis32) zijn;
11)Welken men moet den mond stoppen,33) die gehele huizen34) verkeren,35) lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil.
12)Een uit hen,36) zijnde hun eigen profeet,37) heeft gezegd: De Kretensen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken.38)
13)Deze getuigenis is waar.39) Daarom bestraf hen40) scherpelijk,41) opdat zij gezond mogen zijn in het geloof.
14)En zich niet begeven tot Joodse fabelen,42) en geboden der mensen, die hen van43) de waarheid afkeren.
15)Alle dingen44) zijn wel rein45) den reinen,46) maar den bevlekten47) en ongelovigen is geen ding rein,48) maar beide hun verstand49) en geweten zijn bevlekt.
16)Zij50) belijden,51) dat zij God kennen,52) maar zij verloochenen Hem met de werken,53) alzo zij gruwelijk zijn54) en ongehoorzaam,55) en tot alle goed werk ongeschikt.56)