|
1
2
3
4
5
|
1) | Mijn broeders, hebt niet het geloof van onzen1) Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid,2) met aanneming des persoons.3) |
2) | Want zo in uw vergadering kwam4) een man met een gouden5) ring aan den vinger, in een sierlijke kleding,6) en er kwam ook een arm man in7) met een slechte kleding;8) |
3) | En gij zoudt aanzien dengene,9) die de sierlijke kleding draagt, en tot hem zeggen: Zit gij hier op een eerlijke plaats;10) en zoudt zeggen tot den arme: Sta11) gij daar; of: Zit hier onder mijn voetbank; |
4) | Hebt gij dan12) niet in uzelven een onderscheid gemaakt, en zijt rechters geworden13) van kwade overleggingen? |
5) | Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet14) uitverkoren15) de armen dezer16) wereld, om rijk te zijn17) in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks,18) hetwelk Hij belooft dengenen, die Hem liefhebben?19) |
6) | Maar gij hebt den armen oneer aangedaan.20) Overweldigen u21) niet de rijken, en trekken zij u niet tot de rechterstoelen?22) |
7) | Lasteren zij niet den goeden naam,23) die over u aangeroepen is?24) |
8) | Indien gij dan de koninklijke wet25) volbrengt, naar26) de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
9) | Maar indien gij den persoon aanneemt,27) zo doet gij zonde,28) en wordt van de wet bestraft29) als overtreders. |
10) | Want wie30) de gehele wet31) zal houden, en in een zal struikelen, die32) is schuldig33) geworden aan alle. |
11) | Want Die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, Die heeft ook gezegd:34) Gij zult niet doden. Indien gij nu geen overspel zult doen, maar zult doden, zo zijt gij een overtreder der wet geworden. |
12) | Spreekt alzo,35) en doet alzo, als die door de wet der vrijheid36) zult geoordeeld worden. |
13) | Want een onbarmhartig37) oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid38) gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt39) tegen het oordeel. |
14) | Wat nuttigheid is40) het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat hij het41) geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem42) zaligmaken?43) |
15) | Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijks voedsel; |
16) | En iemand van u tot hen zou zeggen:44) Gaat henen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat?45) |
17) | Alzo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelven dood.46) |
18) | Maar, zal iemand47) zeggen:48) Gij hebt het geloof,49) en ik heb de werken.50) Toon mij uw geloof51) uit uw werken, en52) ik zal u uit mijn werken53) mijn geloof tonen.54) |
19) | Gij gelooft, dat God een enig55) God is; gij doet wel;56) de duivelen geloven het ook,57) en zij sidderen.58) |
20) | Maar wilt gij weten,59) o ijdel mens,60) dat het geloof zonder de werken dood is?61) |
21) | Abraham, onze vader,62) is hij niet uit63) de werken gerechtvaardigd, als hij Izak, zijn zoon, geofferd heeft64) op het altaar? |
22) | Ziet gij wel,65) dat het geloof mede gewrocht heeft66) met zijn werken, en het geloof volmaakt is67) geweest uit de werken? |
23) | En de Schrift is68) vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot69) rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend70) van God genaamd geweest. |
24) | Ziet gij dan nu,71) dat een mens uit de werken gerechtvaardigd72) wordt, en niet alleenlijk uit het geloof?73) |
25) | En desgelijks ook Rachab, de hoer,74) is zij niet uit de werken gerechtvaardigd75) geweest, als zij de gezondenen76) heeft ontvangen,77) en door een anderen weg78) uitgelaten? |
26) | Want gelijk het lichaam zonder geest dood79) is, alzo is ook het geloof80) zonder de werken dood.81) |