|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
|
1) | De hoofdsom nu der dingen,1) waarvan wij spreken, is, dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Die gezeten is aan de rechter hand van den troon der Majesteit in de hemelen:2) |
2) | Een Bedienaar des heiligdoms,3) en des waren4) tabernakels,5) welken de Heere heeft opgericht, en geen mens. |
3) | Want een iegelijk hogepriester6) wordt gesteld, om gaven en slachtofferen te offeren; waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had,7) dat Hij zou offeren. |
4) | Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn,8) dewijl er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren;9) |
5) | Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen,10) gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding,11) die u12) op den berg getoond is.13) |
6) | En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen,14) als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is,15) hetwelk in betere beloftenissen16) bevestigd is.17) |
7) | Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest ware,18) zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest. |
8) | Want hen19) berispende,20) zegt Hij tot hen: Ziet, de dagen komen,21) spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israels,22) en over het huis van Juda een nieuw verbond23) oprichten;24) |
9) | Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb,25) ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht,26) zegt de Heere. |
10) | Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israels maken zal na die dagen,27) zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven,28) en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
11) | En zij zullen niet leren,29) een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen30) van den kleine onder hen tot den grote onder hen. |
12) | Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken.31) |
13) | Als Hij zegt:32) Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt;33) dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.34) |