1) | Een ieder man, |
|
Hebreeuws, Man man. Welke herhaling betekent alle, of een ieder man. Alzo Exod. 36:4, en onder, Lev. 17:3,8,10.
|
2) | vlees, |
|
Zo wordt eerbaarlijk genaamd de schamelheid des mans, gelijk ook boven, Lev. 12:3; Ezech. 16:26, en Ezech. 23:20, en hier in Lev. 15:3.
|
3) | uitzevert, |
|
Te weten, door zwakheid en natuurlijke ziekte, die de geneesheren gomorrhoeam noemen.
|
4) | tuig, |
|
Of, vat. Het Hebreeuwse woord betekent hier allerlei huisraad, gereedschap, vaten, klederen, werktuig, roerend goed. Alzo onder, Lev. 15:6,22.
|
5) | het vlees desgenen, |
|
Dat is, het lichaam desgenen, die den vloed heeft, uitgenomen zijne handen, die gewassen zijn. Zie onder, Lev. 15:11.
|
6) | hij zijn klederen wassen, |
|
Te weten, die bespogen is.
|
7) | zadel, |
|
Versta, allerlei tuig, gereedschap of maaksel en kussenwerk, bekwaam om op te zitten.
|
8) | gereden hebben, |
|
Of, gevaren hebben. Want het Hebreeuwse woord betekent niet alleen rijden op een beest, Gen. 24:61; Num. 22:22, maar ook rijden op een wagen; 2 Kron. 35:24; Jer. 17:25.
|
9) | gereinigd zal zijn, |
|
Dat is, wanneer zijn vloed zal ophouden.
|
10) | zijn reiniging |
|
Versta, de onderhouding der ceremoniën, die naar de wet vereist waren, opdat hij voor rein gehouden mocht worden.
|
11) | zeven dagen |
|
Zie Num. 19:11, enz.
|
12) | levend water baden, |
|
Zie boven, Lev. 14:5.
|
13) | twee jonge duiven nemen; |
|
Hebreeuws, twee zonen ener duif; en zo onder, Lev. 15:29.
|
14) | zal uitgegaan zijn, |
|
Te weten, in den slaap. Want dit is een andere soort van onreinheid dan de voorgemelde, die uit lichamelijke zwakheid veroorzaakt werd.
|
15) | de vrouw, |
|
Te weten, zal onrein zijn.
|
16) | als een man |
|
Versta hier, een zodanig man, die de voorgemelde ziekte had, of die anderszins in den slaap verontreinigd was.
|
17) | afzondering zijn; |
|
Zie boven, Lev. 12:2.
|
18) | tuig, |
|
Zie boven, Lev. 15:4.
|
19) | het op het leger geweest zal zijn, |
|
Te weten, tuig, of vat, of roerend goed, liggende op haar leger, of op enig ding, dat er op is.
|
20) | zekerlijk |
|
Hebreeuws, liggende gelegen heeft.
|
21) | haar gelegen heeft, |
|
Hebbende haar vloed, doch buiten weten van den bijligger, want wetens en willens bij ene maandstondige te slapen, was op lijfstraf verboden; onder, Lev. 20:18.
|
22) | afzondering |
|
Dat is, haar maandstonden; zo genoemd omdat zij gedurende dezelve van het gezelschap der mensen afgezonderd werd.
|
23) | op hem zij, |
|
Dat is, dat hij met haar maandstonden besmet werd.
|
24) | tijd harer afzondering, |
|
Versta, den gewonen tijd van haar maandstonden.
|
25) | boven hare afzondering, |
|
Dat is, langer dan zij gewoon was.
|
26) | als zij van haar vloed |
|
Dat is, wanneer de vloed ophoudt.
|
27) | in hun onreinigheid niet sterven, |
|
Dat is, om hunne onreinheid.
|