1) | zij zeer; |
|
Te weten, de koning te Jeruzalem en zijn volk, alsook de andere koningen, die Joz. 10:3 genoemd staan.
|
2) | sterk. |
|
Anders, kloek, helden, machtig.
|
3) | zeggende: |
|
Dat is, latende hun zeggen.
|
4) | Amorieten, |
|
Zie de aantekeningen Gen. 48:22.
|
5) | zonden tot Jozua, |
|
Te weten, toen zij hoorden dat de vijf koningen zich tegen hen opmaakten.
|
6) | Trek uw handen niet af |
|
Of, laat uw handen niet af, of vertraag, of verslap uw handen niet.
|
7) | van uw knechten, |
|
Dat is, van ons, die wij ons aan u hebben overgegeven tot knechten, waarom gij dan ook schuldig zijt ons te beschermen tegen dit soort geweld.
|
8) | krijgsvolk |
|
Dit waren geen gehuurde soldaten, maar de mannelijkste en kloekste mannen uit alle stammen.
|
9) | Gibeon, |
|
Niet in de stad Gibeon, maar in het land omtrent Gibeon. Alzo staat er Joz. 5:13 te Jericho, dat is, in de landstreek bij of omtrent Jericho.
|
10) | grote stenen |
|
Te weten, hagelstenen, gelijk straks in Joz. 10:11 volgt.
|
11) | sprak Jozua |
|
Dat is, hij riep en bad den Heere aan.
|
12) | voor de ogen der Israëlieten: |
|
Dat is, in de tegenwoordigheid.
|
13) | sta stil |
|
Hebreeuws, zwijg; gelijk 1 Sam. 14:9; Ps. 4:5; Jona 1:12.
|
14) | Gibeon, |
|
Dat is, sta stil te dier plaats waar gij nu zijt, want Jozua was in dezen tijd te Gibeon, Joz. 10:10.
|
15) | het dal van Ajalon! |
|
Deze plaats behoorde tot den stam van Zebulon, Richt. 12:12. Er was een ander Ajalon in den stam van Dan, Joz. 19:42. De zin der woorden van Jozua is: Zon, ga ons niet onder terwijl wij in Gibeon strijden, en maan, breng ons den nacht niet aan. Zie Joz. 10:13. Anderen aldus: De zon sta stil, of, dat de zon stil sta.
|
16) | des oprechten? |
|
Of, des vromen of desgenen die recht is. Sommigen behouden het Hebreeuwse woord Jaschar in den tekst. Dit boek, gelijk meer andere historische boeken, van welke in de Heilige Schrift melding gemaakt wordt, zijn nu niet meer voorhanden. Zie Num. 21:14.
|
17) | dat de HEERE |
|
Dat is, dat God, om de bede eens mensen, de zon en maan deed stilstaan. Ten tijde van Hizkia heeft de zon niet stilgestaan, maar is teruggegaan.
|
18) | Toen keerde Jozua weder, |
|
Te weten, nadat hij verricht had alles wat van Joz. 10:15 verhaald wordt. De schrijver van dit boek heeft dezen gehelen oorlog als in ‚‚n somma in het kort verhaald; daarna beschrijft hij wijdlopiger en nader hetgeen zich daarin heeft toegedragen.
|
19) | die vijf koningen |
|
Te weten, die genoemd staan, Joz. 10:3.
|
20) | slaat hen in den staart; |
|
De mening is dat zij de achtersten, of den natocht zouden aanvallen en slaan.
|
21) | al het volk |
|
Te weten, al het volk hetwelk Jozua had gevonden, om den vijand te vervolgen, Joz. 10:19.
|
22) | in vrede; |
|
Dat is, fris en gezond.
|
23) | niemand |
|
Dat is, niemand had zich met een woord tegen hen gezet. Vergelijk Exod. 11:7.
|
24) | houten; |
|
Of, bomen.
|
25) | tot den avond. |
|
Gelijk boven, Joz. 8:29.
|
26) | Makkeda in, |
|
Dit was een stad, gelegen in de uiterste landpalen van den stam van Juda, tegen het westen, Joz. 15:41.
|
27) | ziel die daarin was; |
|
Dat is, mensen, en zo hierna; want vee en andere dingen waren de buit der Israëlieten, Deut. 20:16,17, en onder, Joz. 10:40, en Joz. 11:11.
|
28) | gans Israël met hem, |
|
Te weten, die allen, die mede te Gibeon geweest waren.
|
29) | Libna, en hij krijgde |
|
Anders, Lobna; een stad, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:42, en den priesters uit het huis van Aäron tot een woning gegeven, Joz. 21:13.
|
30) | Lachis; |
|
Dit was een sterke stad, gelegen aan de uiterste palen van den stam van Juda, tegen het westen, Joz. 15:39.
|
31) | op den tweeden dag, |
|
Te weten, nadat hij met het leger daarvoor gekomen was.
|
32) | Gezer, |
|
Een stad, gelegen in den stam van Efra‹m, Joz. 16:3,10; Richt. 1:29.
|
33) | Eglon, |
|
Een stad, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:39, omtrent vijf mijlen van Jeruzalem, naar het zuiden, en drie mijlen van Emmaus.
|
34) | zelven dage, |
|
Te weten, toen hij het belegerd had. Zie Joz. 10:32.
|
35) | naar Hebron, |
|
De inneming van Hebron wordt onder, Joz. 14, Joz. 15, breder verhaald. Deze stad is een van de oudste steden in het land Kanaän. Zij is gebouwd zeven jaren vòòr Zoan in Egypte, Num. 13:22. Zij lag in het erfdeel van Juda, Joz. 15:13. Zij was eerst genoemd Kiriath-Arba.
|
36) | koning |
|
Versta hier, dien koning van Hebron, die in des opgehangenen plaats, Joz. 10:26, gevolgd was.
|
37) | Debir, |
|
Een stad, gelegen aan de uiterste palen van den stam van Juda, waar zij aan het erfdeel van den stam van Simeon komt, en is eerst genoemd geweest Kiriath-Sefer; dat is, de Boekstad. Er was ook een stad, Debir genoemd, gelegen over de Jordaan in den stam van Gad, aan de uiterste landpale daarvan, Joz. 13:26.
|
38) | sloeg Jozua |
|
Dat is, hij won dat ganse land en nam het in.
|
39) | alles wat adem had, |
|
Dat is, al de mensen, want het vee behielden zij voor hun buit. Hebreeuws, allen adem.
|
40) | gelijk als de HEERE, |
|
Dit dient om Jozua en de Israëlieten te verontschuldigen, vanwege het ombrengen van zo grote menigte van mensen, als zij door de scherpte des zwaards vernield hebben.
|
41) | Gosen, |
|
Dit is dat Gosen niet, dat in Egypte ligt, waarvan Gen. 45:10 gesproken wordt, maar het ligt in het land Kanaän, waarvan onder, Joz. 11:16,17, gesproken wordt, en Joz. 15:51.
|
42) | want de HEERE, |
|
Deze woorden zijn hier bijgevoegd, om allen mensen, die dit lezen, alle twijfeling aangaande de waarheid dezer grote daden te benemen.
|
43) | Toen keerde Jozua weder, |
|
Al wat er tot hiertoe in dit boek verhaald is, is geschied in den tijd van omtrent zeven jaren, van het begin van dit boek af, dat is, van hetgeen Jozua en de kinderen Israëls uitgericht hebben na hun inkomst in het land Kanaän.
|