1) | belijdenis deed, |
|
Van de zonden des gansen volks in het algemeen, en de grove zonde der huwelijken met de afgodische heidenen in het bijzonder.
|
2) | antwoordde Sechanja, |
|
Dat is, hij nam het woord, begon te spreken. Zie Richt. 18:14.
|
3) | doen wonen; |
|
Dat is, getrouwd, of tot echtelijke gemeenschap en bijwoning aangenomen; alzo Ezra 10:10,14,17,18; Neh. 13:23,27.
|
4) | hoop voor Israël, |
|
Te weten, deze, dat men, door ware bekering, Gods straf zoeke te ontgaan; waarvan in het volgende.
|
5) | beven |
|
Gelijk boven, Ezra 9:4.
|
6) | komt u toe; |
|
Of, [ligt] op u; dat is, het betaamt u, het is uw ambt, uw plicht, als priester zijnde en last hebbende van den koning van Perzië.
|
7) | voor Gods huis, |
|
Uit de plaats van het voorhof des volks.
|
8) | ging in |
|
Om aldaar een gewissen voet en orde van executie te beramen, die in het volgende verhaald wordt.
|
9) | brood, |
|
Dat is, hij nuttigde geen spijs of drank.
|
10) | der weggevoerden. |
|
Zie boven, Ezra 9:4, alzo in het volgende.
|
11) | stem |
|
Dat is, gebod publiceren, uitroepingen doen, gelijk boven, Ezra 1:1.
|
12) | afgezonderd |
|
Dat is, gehouden voor geëxcommuniceerd, afgesneden, of gebannen uit de gemeente.
|
13) | weggevoerden. |
|
Hebreeuws, wegvoering.
|
14) | negende maand |
|
Genoemd Chisleu, passende voor een deel op November, voor een deel op December.
|
15) | straat van Gods huis, |
|
Zie Neh. 2:8. Waaruit sommigen afnemen dat hier verstaan wordt de plaats van het voorhof des tempels, die te dezer tijd nog open en onbemuurd geweest is.
|
16) | sidderende |
|
Uit conscientie hunner misdaad en vrees van Gods straf.
|
17) | Israëls schuld |
|
Hebreeuws, tot Israëls schuld toe te doen.
|
18) | doet den HEERE, |
|
Hebreeuws, geeft.
|
19) | luider stem: |
|
Hebreeuws, groter.
|
20) | komt het ons toe |
|
Vergelijk boven, Ezra 10:4.
|
21) | niet staan kan; |
|
Hebreeuws, geen kracht is om te staan.
|
22) | velen onzer |
|
Hebreeuws, wij hebben vermenigvuldigd te overtreden.
|
23) | [hierover] staan, |
|
Dit is aldus aangevuld uit Ezra 10:15.
|
24) | oudsten |
|
Als hebbende speciale kennis van de inwoners hunner plaatsen, en kunnende van alle gelegenheid den groten raad te Jeruzalem berichten.
|
25) | van elke stad |
|
Hebreeuws, van stad en stad.
|
26) | om dezer zaken wil. |
|
Anders, gedurende deze zaak; of, totdat de zaak [zij afgedaan]; idem; deze zaak aangaande.
|
27) | Alleenlijk Jonathan, |
|
Het schijnt dat dezen alleen onder de priesters onschuldig geweest zijn aan deze misdaad. Vergelijk het volgende.
|
28) | tiende maand, |
|
Genoemd Thebet, passende voor een deel op December, voor een deel op Januari.
|
29) | eerste maand. |
|
Abib, of Nisan; passende voor een deel op Maart, voor een deel op April.
|
30) | gaven hun hand, |
|
Dat is, zij beloofden bij handtasting. Vergelijk 2 Kon. 10:15.
|
31) | voor hun schuld. |
|
Zie Lev. 4:3, enz., waar den priesters zowel als den gemenen man bevolen wordt, nevens de schuldbekentenis, hun offerande te brengen.
|
32) | Israël: |
|
Tot hiertoe zijn verhaald de schuldigen in den kerkelijken stand, die tot den tempeldienst behoorden; nu volgen die daar buiten waren onder het volk.
|
33) | Cheluhu, |
|
Of, Cheluhi.
|
34) | Machnadbai, |
|
Of, Mabnadbai.
|
35) | Jaddai, |
|
Of, Jaddau.
|
36) | bij welke zij |
|
Hebreeuws, en zij hadden zonen, of, kinderen gesteld. Hij wil zeggen dat zij de heidense vrouwen verlaten hebben, zowel die kinderen hadden, als die gene hadden, gelijk boven, Ezra 10:3 gezegd is. Anders, en daaronder waren vrouwen, die kinderen voortgebracht hadden.
|