|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
|
1) | En1) Eljasib,2) de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen,3) de priesteren, en zij bouwden de Schaapspoort;4) zij heiligden5) ze, en richtten6) haar deuren op; ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea,7) tot aan den toren Hananeel.8) |
2) | En aan zijn hand bouwden9) de mannen van Jericho; ook bouwde aan zijn hand Zacchur, de zoon van Imri. |
3) | De Vispoort nu bouwden de kinderen van Senaa;10) zij zolderden die, en richtten11) haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. |
4) | En aan hun hand14) verbeterde12) Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz;13) en aan hun hand verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabeel; en aan hun hand verbeterde Zadok, zoon van Baena. |
5) | Voorts aan hun hand verbeterden de Thekoieten;15) maar hun voortreffelijken brachten16) hun hals niet tot den dienst17) huns Heeren.18) |
6) | En de Oude poort verbeterden Jojada, de zoon van Paseah, en Mesullam, de zoon van Besodja; deze zolderden zij, en richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. |
7) | En aan hun hand verbeterden Melatja, de Gibeoniet,19) en Jadon, de Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel20) des landvoogds aan deze zijde der rivier.21) |
8) | Aan zijn hand verbeterde Uzziel, de zoon van Harhoja, een der goudsmeden, en aan zijn hand verbeterde Hananja, de zoon van een der apothekers;22) en zij lieten23) Jeruzalem tot aan den breden muur. |
9) | En aan hun hand verbeterde Refaja, de zoon van Hur, overste des halven deels24) van Jeruzalem. |
10) | Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja, de zoon van Harumaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde Hattus, de zoon van Hasabneja. |
11) | De andere25) mate verbeterden Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-Moab; daartoe den Bakoventoren.26) |
12) | En aan zijn hand verbeterde Sallum, de zoon van Lohes,27) overste van het andere halve deel van Jeruzalem, hij en zijn dochteren. |
13) | De Dalpoort verbeterden Hanun, en de inwoners van Zanoah; zij bouwden die, en richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort.28) |
14) | De Mistpoort nu verbeterde Malchia, de zoon van Rechab, overste van het deel Beth-Cherem;29) hij bouwde ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. |
15) | En de Fonteinpoort verbeterde Sallum, de zoon van Kol-Hoze, overste van het deel van Mizpa; hij bouwde ze, en overdekte ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe den muur des vijvers Schelah30) bij des konings hof, en tot aan de trappen,31) die afgaan van Davids stad. |
16) | Na hem verbeterde Nehemia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-Zur, tot tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver,32) en tot aan het huis der helden.33) |
17) | Na hem verbeterden de Levieten, Rehum, de zoon van Bani; aan zijn hand verbeterde Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila, in zijn deel.34) |
18) | Na hem verbeterden hun broederen, Bavai, de zoon van Henadad, de overste van het andere halve deel van Kehila. |
19) | Aan zijn hand verbeterde Ezer, de zoon van Jesua, de overste van Mizpa, een andere maat;35) tegenover den opgang naar het wapenhuis, aan den hoek.36) |
20) | Na hem verbeterde zeer vuriglijk37) Baruch, de zoon van Zabbai,38) een andere maat; van den hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester. |
21) | Na hem verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz,39) een andere maat; van de huisdeur van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis. |
22) | En na hem verbeterden de priesteren, wonende in de vlakke velden.40) |
23) | Daarna41) verbeterden Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria, de zoon van Maaseja, den zoon van Hananja, bij zijn huis. |
24) | Na hem verbeterde Binnui, de zoon van Henadad, een andere maat; van het huis van Azaria tot aan den hoek en tot aan het punt;42) |
25) | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van des konings huis uitsteekt,44) die bij den voorhof der gevangenis is;45) na hem Pedaja, de zoon van Paros;43) |
26) | De Nethinim46) nu, die in Ofel47) woonden, tot48) tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. |
27) | Daarna verbeterden de Thekoieten49) een andere maat; tegenover den groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. |
28) | Van boven50) de Paardenpoort verbeterden de priesteren, een iegelijk tegenover zijn huis. |
29) | Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja, de zoon van Sechanja, de bewaarder van de Oostpoort.51) |
30) | Na hem verbeterden52) Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf, de zesde,53) een andere maat.54) Na hem verbeterde Mesullam, de zoon van Berechja, tegenover zijn kamer. |
31) | Na hem verbeterde Malchia, de zoon eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, tegenover de poort van Mifkad,55) en tot de opperzaal van het punt. |
32) | En tussen de opperzaal van het punt tot de Schaapspoort toe, verbeterden de goudsmeden en de kruideniers. |