< Habakuk 1 >
1 2 3
1)De last, welken1) Habakuk, de profeet, gezien heeft.2)
2)HEERE! hoe lang schreeuw ik, en Gij hoort niet, hoe lang roep ik geweld,3) tot U, en Gij verlost niet!
3)Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de kwelling?4) Want verwoesting5) en geweld is tegen mij over, en er is twist, en men neemt7) gekijf op.6)
4)Daarom wordt de wet onderlaten, en het recht komt nimmermeer9) voort; want de goddeloze10) omringt den rechtvaardige; daarom komt het recht verdraaid voor.8)11)
5)Ziet onder12) de heidenen, en aanschouwt, en verwondert u, verwondert u, want Ik werk een werk in ulieder13) dagen, hetwelk gij niet geloven zult, als het14) verteld zal worden.
6)Want ziet, Ik verwek de Chaldeen, een bitter en snel volk,15) trekkende door de16) breedten der aarde, om erfelijk te bezitten woningen, die de zijne niet zijn.17)
7)Schrikkelijk en vreselijk is hetzelve;18) zijn recht19) en zijn hoogheid gaat van hemzelven uit.
8)Want zijn paarden zijn lichter dan21) de luipaarden, en zij zijn scherper dan22) de avondwolven,23) en zijn ruiters verspreiden zich; ja, zijn ruiters zullen van verre24) komen, zij zullen vliegen25) als een arend,26) zich spoedende om te eten.20)
9)Het zal27) geheellijk tot geweld28) komen, wat zij29) inslorpen zullen met hun aangezichten, zullen zij brengen naar het oosten;30) en het zal de gevangenen31) verzamelen als zand.32)
10)En hij zal33) de koningen34) beschimpen, en de prinsen zullen hem een belaching zijn; hij zal alle vesting35) belachen; want hij zal stof36) vergaderen, en hij zal ze37) innemen.
11)Dan zal38) hij39) den geest40) veranderen, en hij zal doortrekken,41) en zich schuldig maken,42) houdende deze zijn kracht voor zijn God.43)
12)Zijt Gij niet van ouds af de HEERE, mijn God, mijn Heilige?45) Wij zullen46) niet sterven; o HEERE! tot een47) oordeel hebt Gij hem gesteld, en o Rots!48) om te straffen,49) hebt Gij hem gegrondvest.44)
13)Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade50) zoudt zien,51) en de kwelling52) kunt Gij53) niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk54) handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen,55) als de goddeloze56) dien verslindt, die rechtvaardiger57) is dan hij?
14)En waarom58) zoudt Gij de mensen maken, als de vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen59) heerser heeft?
15)Hij trekt60) ze allen met den61) angel op, hij62) vergadert ze in zijn garen, en hij verzamelt ze in zijn net; daarom verblijdt63) en verheugt hij zich.
16)Daarom offert64) hij aan zijn garen, en rookt aan zijn net; want door dezelve65) is zijn deel66) vet geworden, en zijn spijze smoutig.
17)Zal hij dan67) daarom altoos zijn garen ledig maken,68) en zal hij niet verschonen, met altoos de volken te doden?69)