Sanitair en andere reinigings- en woonperikelen      door J. H. Gouka
Index


Leidingwater


Slapen


Toilet


Wassen


Het strijken. De fijnstrijkster


Baden


Na-apen


Het zwembad


Het badhuis


Info over de auteur


(C) 2010 prive-uitgave J.H. Gouka
Niets uit deze webpagina's mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this site may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm of any other means without permission from the publisher.

Hit Counters

HERINNERINGEN VAN EEN TACHTIGER

Index

LEIDINGWATER

Tegenwoordig vinden we, zeker als we nog niet zo oud zijn, een aantal apparaten, instrumenten en nog andere mogelijkheden in huis "gewoon", terwijl ze dat eigenlijk helemaal niet zijn, zeker niet waren.

Zo weet ik nog goed dat er in mijn jeugd en op latere leeftijd ook nog, in Gouda woningen (nou ja, huisjes) waren die in de keuken geen kraan hadden. Daar zat de kraan in de gang, vlak achter de voordeur. Toen namelijk in Gouda het gemeentebestuur besloot dat alle huiseigenaren verplicht werden hun eigendom te laten aansluiten op het goudse waterleidingnet, werden ze ook verplicht, de leidingen in het huis, zelf te betalen. Daar de keukens meestal aan de achterkant in het huis, zelfs nogal eens in een soort aanbouw waren aangebracht, maar er niet werd verordend waar in het huis een "tappunt" moest komen, als er maar een kwam, was de goedkoopste manier de kraan daar te laten aanbrengen waar de ook aangebrachte loden leidingbuizen het huis binnenkwamen, zo kort mogelijk bij de voordeur dus. Vandaar de vreemde plaats van de kraan. In mijn jeugd moesten bewoners van huizen aan de Vierde Kade, (en daar woonden nogal wat grote gezinnen) nog al het water dat in de keuken nodig was, door het hele huis sjouwen.

SLAPEN

Index

Iets anders wat wij ons nog maar moeilijk kunnen realiseren, was het ontbreken in vele arbeidershuishoudens, van ledikanten.

Bedden waren er soms ook niet, zeker niet voor de kinderen. Men had strozakken, zelfs soms los stro op zolder liggen, waar de kinderen sliepen. Als de ouders wel een (veren schud-) bed hadden, werd dat in de wel altijd in de oude woninkjes aanwezige bedstede gelegd. Soms had men in de bedstede wel onder dat schudbed, nog stro-matrassen. Dat was nog eens heerlijk slapen! In de winter tenminste. Ook was er soms onder de slaapplaats van de ouders, plaats voor kinderen. Een niet al te grote familie kon op die manier in haar geheel slapen in één bedstede! De baby in een kribje aan het voeteneinde in de bedstede, de oudere kinderen er onder. Maar, als de kinderen op zolder sliepen, werd onderin de bedstede ook wel de wintervoorraad aardappelen bewaard.

Toen in 1916 in het kader van de woningwet van 1901 de (woning)Bouwvereniging "Het Volksbelang" in Gouda, besloot om heel vooruitstrevend een aantal huisjes voor, zoals men het toen uitdrukte, "ouden van dagen" te bouwen in en rond de toen nieuwe Willem Tombergstraat, kwamen de leden van het bestuur te staan voor een paar omstandigheden waaraan zij niet in hun enthousiasme, tevoren hadden gedacht. De huisjes bestonden uit een gangetje en vanuit dat gangetje kon men de kamer in door een deur links of rechts (de huisjes waren z.g. gespiegeld), en naar het zoldertje door een deur rechtuit waarachter de trap was. Verder was er achter die kamer een keukentje en daarachter een portaaltje naar het pleetje, waarvoor men niet (meer) naar buiten hoefde en naast dat keukentje een heus slaapkamertje.

Een van de problemen was dat men tot na de Tweede Wereldoorlog, niet of nauwelijks als oud echtpaar of alleen overgeblevene van een oud echtpaar uit de arbeidersstand, zelfstandig kon blijven wonen. Pensioen was maar voor de weinige gelukkigen weggelegd die als arbeider bij de gemeente, de PTT of bij de spoorwegen hadden gewerkt. Daar kon het bestuur van Het Volksbelang niets aan doen. De kleine huisjes in de Willem Tombergstraat werden dan ook op een paar na altijd ook aan jonge gezinnen verhuurd. Maar er bleek nog een probleem. Men wilde geen bedsteden en/of alkoven in de huizen laten aanbrengen (zoals nog tot een jaar of tien tevoren bij de bouw van arbeiderswoningen normaal was) en toen bleek dat een aantal gegadigden voor zo'n huis niet een ledikant bezat en ook geen geld had een voor hen zo ongewoon luxe meubelstuk aan te schaffen.

Om dat probleem te ondervangen, plaatste men in het kleine kamertje achter de huiskamer, bestemd als slaapkamer, een slaapgelegenheid die bij het huis hoorde. Een eigenaardige tussenvorm van bedstede en ledikant. In het kamertje zaten aan twee kanten aan de muur, getimmerten in de vorm van een hoofd- en voeteneinde van een ledikant en daartussen opzij tegen de muur een soort richel, als het ware de zijkant van het ledikant. Aan de andere zijkant was een heus zijstuk van een ledikant dat bij schoonmaak zelfs verwijderd kon worden; wat de andere drie delen van het "ledikant" niet konden. Het geheel werd gecompleteerd door een aantal losse planken die met tussenruimten in het ledikant konden worden geplaatst, waarop dan het bed kon worden gelegd en het ledikant werd ook nog lila (toen een "modekleur") geschilderd. Ziedaar, geen bedstede maar een net-echt ledikant.

In later jaren werd in de woningen, in de een na de ander, het bouwsel door de bewoners verwijderd en vervangen door een echt ledikant. Maar in mijn jeugd in de dertiger jaren van de vorige eeuw, waren ze nog in verreweg de meeste woningen aanwezig en in gebruik.

TOILET

Index

Even stipte ik al aan dat er in die beschreven huisjes een pleetje was. Na gebruik moest je zelf met behulp van een emmer water voor de doorspoeling zorgen, maar je hoefde voor je behoeften niet naar buiten. Dat moest elders in Gouda wel. Dan stond "het huisje" echt buiten, op het achterplaatsje. Heerlijk fris; vooral in de winter als het vroor. Minder fris was het dat daarom nog veel bewoners in die tijd een z.g. "nachtspiegel" hadden. Op z'n plat-Hollands gezegd, een pispot. Die emaillen- of aardewerkpot hoorde toen nog bij de gewone huishoudelijke artikelen en stond 's-nachts onder of in de nabijheid van de slaapplaats. In de bedstede nogal eens op een vrij hoge plank aan het voeteneinde in de bedstede. Wat het huisje zelf betreft; lang niet alle huizen beschikten zelf over zo'n sanitaire gelegenheid.

Op het Goudse Moordrechtse Verlaat bijvoorbeeld, hadden de bewoners van de huisjes daar slechts per vier woninkjes de beschikking over een gezamenlijk pleetje en o wee als de bewoners niet goed met elkaar konden opschieten. Dan kon men elkaar alleen reeds over het schoonhouden van het pleetje, wel schieten. In veel gevallen werd trouwens het straatje voor het huis vaker geboend dan het pleetje. En wat bij die "buitenhuisjes" nog een bijkomend probleem was, er was ook geen licht. In de winter als het vroeg donker was, zat men daar niet alleen in de kou, maar ook nog in het donker.

WASSEN EN BADEN

WASSEN

Index

Onder het begrip "wassen" kan men verstaan, het wasgoed, de gezinswas, maar ook de lijflijke zindelijkheid.

Maar beginnen over het schoonhouden van lijfgoed en lakens. De gezinswas, was aanmerkelijk veel kleiner dan tegenwoordig. Als de gewone man al lakens en slopen had, dat was lang niet altijd het geval, dan werd nogal eens volstaan met drie stuks lakens per bed. Een zelfde hoeveelheid gold het ondergoed. Een gezegde uit die tijd is: "een aan de bast; een in de kast; en een in de was(t)". Wat het beddengoed betreft daar werd het bovenlaken de tweede week als onderlaken gebruikt, zodat er slechts één per week werd verschoond en men dus ieder laken twee weken op het bed had liggen. In vele huishoudens had men echter geen lakens. Zeker niet op de bedden van de kinderen. Wel spreekt het vanzelf dat het wasgoed, of dat van de bedden of van het lijf kwam, veel vuiler was dan tegenwoordig. De lakens lagen twee weken op het bed; het lijfgoed werd ook bij zindelijke mensen maar eenmaal per week verschoond, al transpireerde men ontzettend omdat bijvoorbeeld soms 's-zomers als de mussen uit de bomen vielen van de warmte, men toch de hemden, borstrokken en lange onderbroeken bleef dragen. Ook droeg bij aan het vuil worden van het ondergoed dat men het heel de week dag en nacht aanhield. De mannen sliepen meest in hun hemd en hielden ook nog hun borstrok en lange onderbroek aan, ook in de zomer; de vrouwen droegen soms, niet altijd, een nachtpon, maar trokken die aan over hun ondergoed. De oudere vrouwen in mijn jeugd trokken alleen hun jak en bovenrok uit. Ook wasten de mensen zichzelf niet, veel minder, of op een andere manier dan tegenwoordig. Maar eerst even verder over het reinigen van het wasgoed, tenminste zoals mijn moeder dat deed.

Dat werd eerst met soda "in de week" gezet en vervolgens opgekookt. Bonte en witte was moesten apart gehouden worden en lang niet ieder kledingstuk kon opgekookt worden. Dat opkoken in de zinken wasketel (hoewel met deksel) stonk ontzettend. Dan werd de was een dag later in waskuip of wastobbe het wasgoed in heet zeepsop gedaan en geboend op een wasbord of gewoon op een als wasbord gebruikte plank. Meestal werd het wasgoed eerst ook nog een poos met de wasstamper bewerkt. Een aantal stuks wasgoed werd extra uitgeboend, met een wasborstel waaraan telkens een lik groene of gele zachte zeep werd gedaan. Geen licht werk; zeker niet de werkkleding van een man die vuil werk had. Dan moesten ook nogal eens werkbroek en -boezeroen voor de tweede maal de kuip in om uitgeboend te worden.

Maar er moest meer gebeuren. Veel wasgoed werd "in de chloor" gezet. Chloor kon men in pakjes kopen. In de vorm en grootte van een IJsselsteentje. Er gingen stukjes chloor in de zeef, een open houten bakje met als bodem een metalen zeef en dan werd die zeef in het waswater gehouden en de chloor er met de handen in- en doorgewreven. Voor de was zelf werd behalve zachte zeep aan de borstel ook huishoudzeep gebruikt. Veelal "Sunlight" een Engelse naam die echter "op z'n Hollands" werd uitgesproken zoals de naam geschreven werd. Die stukken zeep werden dan eerst op een keukenschaaf geschaafd in kleine stukjes. Die werden in een z.g. zeepklopper gedaan en in het hete water in de waskuip "geklopt" tot ze smolten. Daarna werd de was enkele malen gespoeld en uitgewrongen.

En dan werd het witte deel van de was ook nog in "blauwselwater" gezet om echt mooi wit te lijken. Dat blauwselwater werd verkregen door in een zinken wasteil een "Reckits" zakje blauw te houden en door het water te bewegen en er tegelijk flink in te knijpen. Een goede huisvrouw wist precies wanneer het water blauw genoeg was. Dat blauwen van de was moest gebeuren in koud water. Daarna werd de was zo stevig mogelijk uitgewrongen. Dat gebeurde met de hand, pas later kwamen er daarvoor wringers. Veel huisvrouwen spoelden als er water van sloot of gracht in de buurt was, aan de waterkant de was. In mijn jeugd in de dertiger jaren van de vorige eeuw, kon je iedere maandag nog vrouwen aan de kant van de Karnemelksloot geknield de was zien spoelen.

Wat ik nog bijna zou vergeten, is dat een aantal gewassen kledingstukken, ook nog werden "gesteven". Door water met stijfsel gehaald. Dan moest de was nog aan de lijn worden gedroogd en als het wasgoed dan droog was, werd het nog weer eens "ingevocht"; met water besprenkeld en stijf opgerold. Dan had het juist de goede vochtigheid om op dinsdag te worden gestreken. Vooral op het land hadden nog veel huisvrouwen de beschikking over een "bleek", een stuk land met kort gehouden gras waarop het witte wasgoed werd gelegd om in de zon te bleken.

HET STRIJKEN. DE FIJNSTRIJKSTER

Index

Het strijken gebeurde met meestal twee strijkijzers, een die werd opgewarmd op het fornuis of op het gas, onderwijl met de andere werd gestreken totdat hij was afgekoeld en de ijzers werden gewisseld. Geen wonder dat veel huisvrouwen er de gehele maandag en dinsdag mee bezig waren. De moeilijk te strijken stukken wasgoed werden nogal eens uitbesteed aan de "fijnstrijkster". Dat was een vrouw die er haar beroep van had gemaakt kanten kraagjes en manchetjes van damesjaponnen te stijven en te strijken. Zij hadden hun vaste clientèle bij burgers, maar ook bij arbeidersgezinnen. De te behandelen kledingstukken werden dan meestal gehaald en gebracht door een jong meisje, een z.g. "boordenmeisje" dat werd opgeleid om zelf fijnstrijkster te worden. Ook, de naam van het "boordenmeisje duidde er al op, zagen veel vrouwen geen kans de "frontjes", boorden en manchetten die hun echtgenoten en volwassen zonen des zondags droegen, zelf te strijken. Dan deden, zeker als ze naar de kerk gingen, de mannen over hun donkerblauwe boezeroen een stijfgestreken, wit kledingstuk voor, (het frontje) dat precies paste in hun vest. Ook werd er dan een witte boord gedragen en losse witte manchetten. Soms deed men ook wel in plaats van een mooi wit katoenen frontje en boord, papieren frontjes en boorden aan en om. Maar als je oplette, kon je dat zien en dat moest toch voor een goede huisvrouw haar eer te na zijn!

Een neef van mijn vader die jaren in Medan, in het toenmalige Nederlands-Indië had gewoond, vertelde eens lachend dat de inlandse bedienden genoemde frontjes een "half hempi belazer" noemden.

BADEN

Index

Maar nu het "baden": Een in die tijd overdreven uitdrukking voor het schoonhouden van het lichaam. Dat ging met nogal wat moeite gepaard, zeker in grote gezinnen met opgroeiende meisjes en jongens.

Het eenvoudigst was natuurlijk om je helemaal niet te wassen. Sommigen beweerden ook dat wassen schadelijk was voor de gezondheid. Als toen mensen moesten worden opgenomen in een ziekenhuis werden ze, hoe ziek ook, eerst gewassen en dat gaf soms nogal wat problemen omdat er mensen waren die dat persé niet wilden, om bovengenoemde redenen, maar er speelde ook preutsheid een rol. Er is een gezegde uit die tijd dat fatsoenlijke mensen maar tweemaal in hun leven werden gewassen: Een keer bij hun geboorte en een keer na hun sterven. In die tijd werd er in de ziekenhuizen dan ook nog als ontsmettingsmiddel veel lysol gebruikt, hetgeen dan die toen eigenaardige typische "ziekenhuislucht" veroorzaakte.

De zindelijke mensen uit die oude, nog maar pas achter ons liggende tijd, wasten hun gezicht echter wel iedere morgen en nogal eens ook nog hun nek, "achter de oren" en heel overdreven soms ook nog hun handen en armen.

Daarvoor was er in de gezinnen meestal maar één handdoek voor het hele gezin beschikbaar. Voor de hele week. Soms echter, waren er wel twee; een witte voor het gezicht en een bonte (blauwgeblokte) voor de handen. Meest ook nog een washandje, ook voor het gehele gezin. Een apart probleem konden de voeten van de gezinsleden vormen, zeker als ze maar zelden of nooit met water in aanraking kwamen. Lachend zei men wel dat "vader" alleen op Oudejaarsavond zijn voeten waste; omdat hij dan toch pas naar bed kon als het 12 uur geweest was. Er is een mopje uit die tijd waar de meester in de klas aan Jantje vraagt hoe er thuis wordt geslapen en dan te horen krijgt dat alle acht kinderen bij elkaar op het zoldertje slapen, met de ramen stijf dicht. Als meester vraagt hoe het dan zit met de "lucht" zegt Jantje verbaasd: "Maar meester, die komt toch van onze voeten!"

Ja, vooral de voeten konden in die tijd soms pikzwart zijn, al vonden er mensen dat "het meeste vuil er 's-nachts in bed wel af ging".

Toch werd ook daarover wel een mopje verteld dat nu door de meeste mensen niet meer wordt begrepen.

Er komt een man bij de dokter die zegt dat hij pijn aan zijn voet heeft. De dokter vraagt hem die voet te ontbloten wat de man doet. De dokter bekijkt de voet en vindt hem iets opgezet. Waarop hij de man vraagt, ter vergelijking, ook de andere voet van schoen en sok te ontdoen. De man zegt dan verschrikt: "Dat kan niet dokter, daar heb ik niet op gerekend."

Die mop wordt niet meer begrepen nu, maar toen begreep echt ieder kind al wat er aan de hand was.

Maar nu de echt zindelijke mensen van die tijd. Die gingen eens per week aan het poedelen in de keuken. Daar was in verreweg de meeste woningen "het tappunt" en ook de gelegenheid om water te warmen. De kinderen gingen dan in de teil. Een zinken voorwerp dat werd gebruikt bij de gezinswas. Nogal eens alle kinderen in niet alleen de zelfde teil, maar ook in het zelfde water. Te beginnen met de oudste, werden alle kinderen in de zeep gezet en vervolgens afgesponst in het steeds kouder wordende water. In gezinnen met opgroeiende kinderen ontstond er soms een flinke ruzie als een wat preutse dochter te lang de keukendeur dicht hield. Toch hoefde dat volgens onze begrippen eigenlijk helemaal niet, want het "wassen en verschonen" op zaterdag, bestond veel meer uit verschonen dan wassen. Een wat oudere vrouw vertelde me eens dat ze op zaterdag als haar moeder zich waste en verschoonde, altijd op een moment de keuken in werd geroepen om haar moeders rug te wassen. Die handeling hield in dat ze een vochtig washandje over haar moeder rug haalde, maar die had dan al wel haar schone hemd en borstrok aan. Zij schoof dan het vochtige (vooral niet te natte) washandje tussen de kleren van haar moeder en gaf op die manier de moederlijke rug de zaterdagse grote beurt.

Ja, maar het Nederlandse volk in die tijd bestond niet alleen uit arbeiders. Hoe ging dat dan in de burgerzinnen en bij de echte deftigheid? Wel, ook dat viel in onze moderne ogen tegen. Ook in woningen "op stand" was er lang niet altijd een badkamer. Als die er wel was, dan was er toch vaak geen warm water, anders dan de ketel water op het fornuis in de keuken. Er waren deftige gezinnen waar de tweede dienstmeid en het bellenmeisje heel vaak van de keuken naar de badkamer moesten lopen eer het bad vol was en het water op de juiste temperatuur. Dus was het ook bij de betere stand nogal eens gewoonte om, zeker alle kinderen eens per week, maar in volgorde in het zelfde water te laten baden. Dat water zat dan niet in de wasteil maar in de badkuip, doch de behandeling kwam op hetzelfde neer.

Ook als er in de woning al een badkuip in de badkamer stond met kranen waaruit al warm- en koud "stromend" water kwam, was er bijna nooit een hand- of telefoondouche. Afspoelen met fris water was er maar zelden bij.

Wat het dagelijkse wassen van gezicht, nek en handen en armen betreft, dat deed "de gewone man" aan de keukenkraan, zoals al opgemerkt afdrogen met de gezinshanddoek, maar bij de burgerij en de hogere standen gebeurde dat, als het niet te koud was in de winter, aan de wastafel in de slaapkamer. Daar was toen ook soms nog geen sprake van, al was het maar koud, stromend water. Pas later kwamen in de burgerwoningen de zogenaamde "vaste wastafels". Nee, op de wastafels in de slaapkamers stond dan een "lampetstel". Dat kon meer of minder uitgebreid zijn. Het stel bestond uit een wasbak of -kom, een lampetkan, een zeepbakje, een kammenbakje en ringenhouder. Soms was er ook nog een bijbehorende toiletpot en een toilet-emmer. Het was dan de bedoeling dat men (door de dienstbode) eerst 's-morgens warm water in de kan kreeg en vervolgens kon men zich dan wassen aan de wastafel. In vele gevallen kreeg een jong getrouwd stel, ook arbeiders, tot in de dertiger jaren bij de huwelijkscadeau's een lampetstel. Het kwam er in vele gevallen in de praktijk op neer dat het lampetstel nooit werd gebruikt en vele jaren doelloos op de even doelloze wastafel in de slaapkamer stond. Je moest met het hebben van een wastafel in de slaapkamer ook oppassen dat je, vooral als je er ook nog een nachtkastje naast je bed en , heel luxe, een linnenkast op na hield, dat je dan niet "in de weeldebelasting viel".

NA-APEN

Index

Men kan zich afvragen waarom in arbeiderswoningen men een wastafel met lampetstel aanschafte hoewel men dat nooit gebruikte. Dan moet men ten eerste bedenken dat iedereen die het zich ook maar even kon veroorloven, in die tijd huispersoneel had. Meest vrouwelijk, maar de hogere stand had ook veel mannelijk huispersoneel. Heel veel arbeidersmeisjes hadden voor hun trouwen "...een dienstje gehad..." Was men eerste meid geweest, dan had men soms meer personeel ter beschikking, dan rijke mensen tegenwoordig. In de arbeidersstand aapte men nogal eens dingen die men toen had gezien, na. Dat verklaart de aanwezigheid van de nooit gebruikte, tenminste niet waarvoor het meubel was bestemd, wastafel. Wat de linnenkast betreft, die stond vroeger bij velen in de huiskamer. Toen dat meubel in de kamer uit de mode geraakte en daarvoor in de plaats in de huiskamers een buffet of nog iets later, een dressoir werd aangeschaft, wisten de huisvrouwen soms niet waar dan het linnengoed op te bergen, zodat het dan maar, in plaats van serviesgoed, in dat nieuwe meubelstuk in de kamer werd opgeborgen. En wat te denken van de aankoop door een jong stel van een "cassette" met tafelbestek?. Soms een eenvoudige: 6 vorken, 6 lepels, 6 kleine lepels, 6 kleine vorken, een drietal opscheplepels, aardappelen, groente en jus. Het kon ook uitgebreider, met messen, grote en kleine. Of met van dat alles niet 6, maar 12 stuks. En dan waren er nog jamlepels, mosterd- en zoutlepeltjes enz. Het zelfde wat betreft de aanschaf van eet- ontbijt- en theeserviezen. Nog tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw, werd dat alles aangeschaft of omdat het op het "verlanglijstje" stond, bij verloving en/of huwelijk gekregen. En... nooit gebruikt. Sterker, bij de verlangde cadeaus op het verlanglijstje stonden soms nog naast de cassette, 2 aparte vorken en 2 lepels, want, dan kon je op die manier de cassette "mooi houden".

Tot dat de suites of wat daarvoor moest doorgaan na de Tweede Wereldoorlog niet meer werden gebouwd en in woningen waar ze wel waren, werden uitgebroken, waren sommige huisvrouwen in het trotse bezit van een "mooie kamer". Een volstrekt onbewoonbaar deel van het huis, waar nooit iemand kwam of mocht komen. Soms was er zelfs bij de bouw van de woning rekening mee gehouden. In veel zogenaamde arbeiderswoningen, gebouwd in het begin van de vorige eeuw, was er in de mooie kamers niet alleen geen stookgelegenheid, zelfs was er geen leiding voor een gas- of elektrische lamp in die kamer. Zo die er wel was, werd daar van die voorzieningen toch geen gebruik gemaakt.

Zelf ben ik nog als kind bij familie of vrienden van mijn ouders geweest waar men een mooie kamer had. Als ik er al eens een keer door de open deur in mocht kijken, stonden daar dan fauteuils, salontafels en theekasten en dressoirs. Op de theekast soms onder een kleedje tegen "het stof", het nooit gebruikte goeie servies en achter de glazen deurtjes van de theekast de bonbonnière, de glazen jampot met verzilverd deksel en de bijbehorende jamlepel en nog meer van dat overbodige spul en op het dressoir, op de loper en ook op het daar weer opgelegde gehaakte "kanten" kleedje een likeurstel, dat kon van gekleurd glas zijn, of van Gouds Plateel. Wat gehaakte kleedjes betreft, die kon men ook nogal eens zien, op de rugleuningen van de fauteuils. Dat waren zogenaamde "anti-Makassars", bedoeld om, zou in die stoelen eens iemand (de kans daarop was zeer gering) gaan zitten met brillantine in het haar, de bekleding van de stoel te beschermen. De naam stamde al af van de achttiende eeuwse Makassarolie.

HET ZWEMBAD EN HET BADHUIS

Index

In een aantal wat grotere gemeenten werd in de periode na de Eerste Wereldoorlog een zogenaamd Badhuis gebouwd en in gebruik genomen. Ook de gemeente Gouda had begin twintiger jaren een poging gedaan de van een bad- of wasinrichting verstoken inwoners te helpen.

HET ZWEMBAD

Index

Reeds veel eerder, al omstreeks het midden van de negentiende eeuw kwam er in de stad een zwembad. Mede en vooral op aandringen van de Garnizoenscommandant die zo'n gelegenheid wenselijk achtte voor zijn manschappen. Zo kwam er in de vergadering van Burgemeester en Wethouders in juni 1843 een verzoek van de garnizoenscommandant ter sprake "...om de geschiktste plaats te doen aanwijzen tot het doen oefenen zijner onderhorige manschappen in de zwemkunst..." Zwemmen betekende dat het lichaam met water in aanraking kwam en dat was indertijd voor velen al genoeg als reiniging.

Het verzoek van de garnizoenscommandant wordt dan ook nog eens ondersteund door de Gouverneur van Zuid-Holland en dan moet het gemeentebestuur wel iets doen. Er wordt dan aan de stadsbouwmeester advies gevraagd en dan wordt er nabij de IJssel een plaats aangewezen waar de militairen kunnen en mogen zwemmen. Mogen wel, maar dat het op de aangewezen plek ook kàn wordt door de militairen sterk in twijfel getrokken. Op herhaald aandringen van de Gouverneur en nu ook van de militaire bevelhebber van Zuid-Holland (we zijn dan wel 2 jaar verder) besluit de Gemeenteraad tot de oprichting van een "zwemschool". In de zomer van 1846 blijkt er inderdaad een zwemgelegenheid te zijn op de Houtmansgracht. Dat er aan de zwemgelegenheid nogal wat mankeerde blijkt vervolgens in 1851 uit voorstellen ter verbetering en vernieuwing. De aanbestedingen daarvoor vinden plaats in 1855, maar in 1867 reageert de garnizoenscommandant (waarschijnlijk niet meer dezelfde als die van 1843) op hem ter ore gekomen berichten dat het zwembad niet veilig is en hij wenst informatie over te nemen veiligheidsmaatregelen. In 1876 komen er voorstellen om een zwembad te stichten aan de Wachtelstraat en later ook nog om te komen tot de bouw van een zwembad in de IJssel. Kennelijk zijn er dus nog altijd klachten over het zwembad aan de Houtmansgracht. Maar de plannen voor een geheel nieuw zwembad op een andere plaats gaan allemaal niet door en in 1886 wordt het bestaande zwembad vernieuwd. In de negentiger jaren van de negentiende eeuw wordt er dan nog weer verbouwd en vernieuwd. In 1893 wordt het zwembad na herhaalde verzoeken eindelijk ook opengesteld voor zwemlustige dames, maar op aparte tijden. Nog in 1924 wordt afwijzend beschikt over een verzoek om het bad op bepaalde tijden open te stellen voor echtparen. Ook wordt het zwembad nog een paar maal tijdelijk tijdens het zwemseizoen gesloten wegens "choleragevaar". Ook in 1909 wordt het bad om dezelfde redenen gesloten, terwijl in 1926 er verscheidene gevallen van de ziekte van Weil voorkomen, waarvan 2 met dodelijke afloop. Een van die 2 is de badmeester dhr. Wannet. Er blijken ratten in het badwater voor te komen. Ook in 1930 wordt het bad tijdelijk gesloten: deze keer wegens het gevaar van besmetting met kinderverlamming waartegen toenmaals geen vaccin ter voorkoming bestond.

HET BADHUIS

Index

Intussen is het besef tot de autoriteiten doorgedrongen dat een zwembad wat betreft de hygiëne van de burgerij, een open seizoenbad ook nog, niet voldoende is. Op de plaats in de Lange Groenendaal waar een school was afgebroken, werd een heus badhuis gebouwd en in 1921, om precies te zijn op 8 november, in gebruik genomen. In de beginjaren ook geëxploiteerd door de Gemeente. Als beheerder werd de heer Piet Dernee aangesteld, samen met zijn vrouw die moest meewerken. Het echtpaar ontving een salaris van 1900 gulden per jaar. Men kon in het badhuis genieten van een kuip- of een sproeibad, tegen betaling van 30 cent voor een kuipbad en 15 cent voor een sproeibad. Je kreeg dan het gebruik van een badhokje voor 20 minuten of een half uur. De openbare scholen in de stad werden, als buiten het zomerseizoen het zwembad gesloten was, in de gelegenheid gesteld om de scholieren van dat badhuis gebruik te laten maken. De kinderen moesten dan op een bepaalde dag in de week een "badrolletje" mee naar school nemen en dan werd onder leiding van de meester zo'n klas in de rij naar het Badhuis geleid. Het badrolletje bestond uit een handdoek die in drieën werd gevouwen met daarin een kam, een stukje zeep (als het mogelijk was, in een zeepdoos van bakeliet) een wasborsteltje en een washandje. De handdoek werd dan opgerold en zo konden de genoemde toiletartikelen er niet uitvallen. Aldus uitgerust liepen dus de kinderen naar de Groenendaal. Men kwam eerst in een brede gang met aan het eind daarvan een loket. Als je particulier kwam moest je daar betalen. De kinderen werden met de meester doorgelaten naar een kleedkamer. Een ruimte met kleine opklapstoeltjes met daartussen een soort schaamplaten als tussen de urinoirs in een openbaar toilet. Boven de stoeltjes waren een paar kapstokhaken en je moest je daar uitkleden en kon dan je kleren aan die haken hangen en je schoenen op de zittingen plaatsen, of op de grond. De bedoeling was dat je je helemaal uitkleedde en dan je handdoek om je middel sloeg. Maar de meesten hielden ook hun onderbroek aan. Het formaat van de toenmalig in gebruik zijnde handdoeken was nogal klein en van badhanddoeken hadden de meeste moeders van die kinderen nog nooit gehoord. Dan liep je door een andere deur dan die waardoor je gekomen was en kwam dan in een ovale zaal met in het dak een lichtkoepel en aan de wanden allemaal badhokjes met klapdeurtjes die een eind van de granieten stenen vloer begonnen en zo ongeveer tot bij je kinderschouders reikten. In die hokjes was een douchekop, maar geen kraan en aan de achterwand een doorlopende goot. Aan de buitenkant van de deurtjes was weer een kapstokhaak en daaraan moest je dan je handdoek en als je hem had aangehouden ook je onderbroek hangen. In het midden van de zaal stond de badmeester, zoals opgemerkt, dhr. Dernee, bij de centrale kranen. Als de meisjes naar het badhuis gingen stond daar dan natuurlijk de vrouw van de badmeester, de "badjuf", dat sprak toen vanzelf. De badmeester of de badjuf, bediende de kranen en zo kreeg je allemaal tegelijk warm water over je heen om voor te spoelen. Dan moest je je inzepen en kwam de badmeester of de badjuf langslopen en kijken of je dat goed deed. Hij of zij gaven ook instructies. "De nek wassen; goed achter de oren. Goed wassen onder armen en vooral tussen de liezen..." De meeste kinderen hoorden pas dan, dat het deel van hun lichaam tussen de benen, "de liezen" werd genoemd. Dan moest je allemaal gaan zitten op de granieten vloer met de voeten in het gootje. Dan vertelde de badmeester of de badjuf dat die voeten ook gewassen moesten worden en hoe. Daarvoor diende het wasborsteltje. Dan mocht je weer gaan staan en kreeg voor de tweede keer warm water over je heen om je "af te spoelen". Daarna moest je je nog, ook weer begeleid door de instructies van de badmeester of de badjuf, afdrogen en opnieuw de nu natte handdoek om de lenden slaan. Terug naar de kleedkamer en je weer aankleden, nu weer onder toezicht van je eigen meester of juffrouw. Heerlijk opgefrist en brandschoon, liep je dan weer in de rij terug naar school, met je nu vochtige badrolletje onder je armen.

Ik herinner me nog dat er korte tijd bij ons in de klas een jongen zat die niet meeging naar het badhuis: "Omdat wij thuis zelf een bad hebben." Hij werd er flink mee gepest en werd al gauw door zijn ouders van school gehaald en op een (zoals we zeiden) "Rijke Pikkenschool" geplaatst.

Dat we badmeester Piet Dernee hadden weet ik nog, maar ook dat hij weg moest omdat het gemeentebestuur het badhuis ging verpachten. Met ingang van 1 juli 1937 beëindigde de gemeente de exploitatie van het badhuis en werd dhr. J.Kruijt de badmeester, ook weer samen met zijn vrouw en ook met hun kinderen; ik herinner me een zoon en twee dochters die na gebruik de badhokjes schoonmaakten. Mevrouw Kruijt zat meestentijds achter het loket van de kassa.

Waarom die verandering? De gemeentelijke exploitatie was namelijk vanaf het begin een verliespost. De familie Kruijt heeft echter vele jaren het badhuis gerund en zag blijkbaar wel kans het badhuis winstgevend te beheren.

In de oorlogsjaren werden de wekelijkse bezoeken in het winterseizoen, naar het Badhuis gestaakt. In de zomertijd gingen we toch al niet, dan gingen we naar het openlucht zwembad op de Houtmansgracht. De afwisselende gang naar het badhuis of naar het zwembad, versterkte in vele gezinnen toenmaals de mening dat je je niet hoefde te wassen, als je maar water aan je lichaam had gehad. Na mijn schooltijd waste ik me weer net als de andere leden van ons gezin, zaterdags in de keuken. In de zomer ook wel in de schuur. Tijdens mijn diensttijd gingen we gezamenlijk onder de douche in een grote ruimte, (ook maar een of tweemaal per week) allemaal bij elkaar. Iets waar een flink aantal van ons preuts opgevoede, dienstplichtige militairen, in het begin erg aan moest wennen. Pas aan boord van een troepentransportschip op weg naar toen nog "Ons-Indië", in de Rode zee en op de Indische Oceaan, gingen we ons elke dag douchen. De wasruimte op dat schip, de "Grote Beer", was weer even wennen. De langwerpige ruimte bestond aan de ene kant uit voor de helft closetpotten en voor de andere helft uit wastafels; en de andere lange zijde was de douchekant. De Indiëgangers stonden zich dus aan de ene kant openbaar te douchen, onderwijl aan de andere kant de jongens op het closet zaten of aan de wasbakken hun tanden stonden te poetsen. Er waren manschappen die op deze manier geen kans zagen ook maar een druppel of keutel kwijt te raken en midden in de nacht opstonden op hoop van zegen dat de toiletruimte dan onbevolkt zou zijn...

Weer uit dienst en uit Indië terug was ik gewend aan iedere dag mandiën zoals we daar zeiden en dat betekende dat we daar in de wasruimte uit een groot waterreservoir, met een blik water over ons hoofd plensten voor en na het inzepen. Deze alternatieve wasmogelijkheid hield ik, in de zomer thuisgekomen nog even vol thuis. Ook mijn ouders hadden namelijk op de achterplaats van onze uit 1903 stammende woning een pleetje-buiten en dat was heel geschikt om er een emmer water in de zetten en je er na het werk in de vooravond te mandiën. Het water liep onder de deur door op het plaatsje en vandaar regelrecht naar het afvoerputje. Met de naderende winter hield ik er wel mee op en toen ging ik weer net als in mijn schooljaren naar het Badhuis in de Groenendaal. Wel weer helaas maar eenmaal per week en niet meer in de ovale zaal maar in de afdeling waar de volwassenen een kuip- of sproeibad namen. Tijdens je poedelbeurt daar hoorde je bijna altijd een aantal andere "badgasten" boven de bomen uit zingen en door de akoestiek in de zaal klonk het meestal nog mooi ook. Als men een mij bekend lied aanhief wilde ik wel eens meedoen, maar ik vrees dat mijn meezingen de kwaliteit van het geheel niet verhoogde.

Totdat ik, getrouwd met mijn vrouw de fel begeerde beschikking kreeg over een deel van een woning in de IJssellaan. Dat deel bestond uit 2 kamers, nou ja, van de afmetingen die we toen normaal vonden, een ruime keuken en... een bijkeuken met daarin een W.C. en een heuse douche!! Een ongekende weelde. Op mijn 27-ste jaar trad ik uit het tijdperk van het pleetje en de eens per weekse wasbeurt in het badhuis, in de moderne tijd met een toilet dat je maar hoefde door te trekken en een douche waar je desnoods als je dat wilde wel heel de dag onder kon blijven staan. En het toppunt van onze weelde was ook nog de aanschaf van een wasmachine. Weliswaar nog een met een wringer er op gemonteerd, maar toch...

Het was (voor mij) behalve een nieuw begin, het einde van een tijdperk.

-0-0-0-0-